Ze maken zich grote zorgen, de mensen die INLIA opvangt en begeleidt in het Gasthuis in Groningen. Nu het kabinet de bed-bad-broodregeling niet meer wil betalen, vrezen ze voor het enige toevluchtsoord dat ze hebben. Ze moeten terug en dat kunnen ze ook – zegt minister Faber. Dat klopt niet altijd: de mensen in het Gasthuis zijn al ‘door de hele molen geweest’ en het is de overheid niet gelukt om terugkeer te realiseren. Toen ze aan het einde van het traject op straat terecht zijn gekomen konden zij instromen in de Landelijke Vreemdelingen Voorziening. In Groningen wordt die uitgevoerd door INLIA. In het Gasthuis werkt INLIA met hen aan oplossingen: terugkeer, doormigratie of legaal verblijf. Zonder het Gasthuis zouden ze op straat zijn blijven staan.
Bestaanszekerheid
“We mogen nergens heen en we mogen niet blijven.” Zo vat de Armeense Stepan de onmogelijkheid van zijn situatie in één zin samen. Hij is 37 en zit vanaf zijn 13de in een rolstoel. Hij komt uit een klein plaatsje in Armenië, in een onrustige provincie waar bendes opereren. Zijn goede vriend Grigor uit Azerbeidzjan tolkt voor het interview. En die wil zelf ook wat kwijt: “Wij danken God voor INLIA, voor het dak boven ons hoofd.”
Het is een catastrofe als het Gasthuis er niet zou zijn, zeggen Stepan en Grigor. Ze maken zich zorgen. “Dit is onze enige veiligheid. Onze enige bestaanszekerheid. Veilig slapen is een basisbehoefte. Als deze plek er niet is, wat moeten we dan?” Mensen hebben het verkeerde idee over hen, denkt Stepan: “Ik ben hier niet gekomen om rijk te worden ofzo.”
“Waarom zou ik hier 15 jaar als dakloze asielzoeker willen leven, als ik terug kon naar Armenië? Als ik daar de benodigde medicatie zou kunnen krijgen en er normaal zou kunnen leven? Waarom zou ik dan hier zitten? In een opvang? Dat is toch niet logisch?” Niet dat hij een kwaad woord wil zeggen over die opvang, begrijp hem goed: “Dit is ons thuis. We hebben heel veel respect voor de mensen van INLIA.” Ze hopen vurig dat het Gasthuis blijft bestaan.